Bommen Berend, brandstichter van Vriezenveen?
Door Niels Heuven
We schrijven het jaar 1666. Heel Twente is overlopen door de machtige krijgsheer en bisschop van Münster, Bommen Berend. Heel Twente? Nee, één klein dorpje niet. Het bood dapper weerstand tot op een koude winternacht het veen bevroor en de bisschop moordend en plunderend het dorp overnam en tot overmaat van ramp heel Vriezenveen in brand stak.
Dat één Twents dorp standhield is natuurlijk flink overdreven en heeft een sterk Asterix & Obelix-gehalte. Dat Bommen Berend Vriezenveen in brand stak is bijkans nog sterker overdreven. En toch is dit verhaal sinds 1666 vormend geweest voor het collectieve geheugen: Vriezenveen zou door toedoen van de bisschop van Münster zijn platgebrand en uiteindelijk door de dorpelingen zelf weer zijn opgebouwd. Totdat de amateurhistoricus Gezinus Grissen in de aanloop naar 2017 bij Collectie Overijssel per toeval op ‘vergeten’ archiefstukken stuitte en een heel ander licht op de gebeurtenis kon werpen.
Bommen Berend
Bommen Berend, zoals bisschop Christoph Bernhard van Galen in de volksmond bekendstond, was zowel de politieke als religieuze leider van Münster. Zijn bijnaam dankte hij aan zijn grotere voorliefde voor de geur van kruitdamp dan voor dat van het wierookvat. Hij combineerde een religieuze rol met een militaire rol, met de nadruk op dat laatste. Deze dubbelrol leverde hem soms kritiek op. Op sommige prenten is te zien dat de linkerkant van Van Galen is afgebeeld als ridder en de rechterkant als priester met de bijbel in de hand. De tekenaar zet kanttekeningen bij de vraag hoe hij zijn rol als militair en als religieus leider met elkaar kon verenigen.
Auteurs uit alle tijden typeren Van Galen op een schaal die loopt van militair genie naar roekeloze maniak. De bisschop is berucht geworden door zijn experimenten met zijn brandende kanonskogels en mortieren. E.W. van Dam Van Isselt, officier in het Nederlandse leger en directeur van de Nederlandse krijgsacademie, schrijft hierover in 1931: ‘Hij perfectioneert, bedenkt, brengt tot zijn laatste punt de kunst om steden tot as en hun bewoners tot stof te reduceren’. De bijnaam Bommen Berend werd veelal gehanteerd om Van Galen in een slecht daglicht te zetten. Buiten het bisdom Münster werd hij in de Duitstalige gebieden ook wel Kanonenbischof genoemd. In de Republiek stond Van Galen verder bekend als Berendje de Koodeef, vanwege de vele koeien die hij vorderde, en als Zwijnenbisschop. Op bijgaande prent zien we dit verbeeld als Van Galen achterstevoren op een zwijn rijdt.
Warme vriend
In Münster zelf bestaat een positiever beeld van Van Galen. Biograaf Corstiens schreef in 1872 het volgende: ‘Hij was volmaakt de gramschap meester, en ging zonder tusschenpoozing van hevige verwijtingen tot de zachtste uitdrukkingen over’. Van Galen schakelde zonder moeite tussen hevige woede en vriendelijke uitdrukkingen. Hoewel hij een wisselend temperament had, scheen hij zich toch handig binnen verschillende kringen te hebben bewogen. Volgens Corstiens bood Van Galen een luisterend oor aan zijn gasten. Hij zou met hetzelfde gemak met zowel de adel als met arme dagloners gesproken hebben. Ook zou hij een warme vriend voor de priesters in zijn bisdom zijn geweest. Waar Van Galen ook kwam, zijn eerste bezoek was steevast bij de pastoor, waar hij dan altijd iets bij zich had om te geven aan de kerk of aan de armen. ‘Het was alsof het geld zich in zijne handen vermenigvuldigde’, aldus Corstiens.
Vriezenveen
De beeldvorming rondom Van Galen is dus tweeledig. Terugkomend op Vriezenveen zien we dat zijn slechte reputatie hem eeuwenlang parten speelde. De ‘vergeten stukken’ die Gezinus Grissen in het archief van Collectie Overijssel vond, toonden aan dat de brand in Vriezenveen in 1666 niet was ontstaan door de inval van Bommen Berend, maar dat juist de Staatse troepen de brand hadden aangestoken. In maart van dat jaar vroeg koster Herman Everts namelijk bij Ridderschap en Steden om een schadevergoeding ‘daer zijn huys ende inboedel bij desersijts garnisoen, ten defensie van de opgeworpene wercken aldaer, is doen afbranden’. Twee jaar later stelden Ridderschap en Steden een definitieve schaderegeling op, waaruit blijkt dat niet allen het huis van de koster, maar nog veel meer panden door het Staatse leger in brand waren gestoken om de door hen opgeworpen verschansingen beter te verdedigen.
De smadelijke nederlaag van de Staatse compagnie en het afbranden van de dorpskern van Vriezenveen was echter een ongemakkelijke boodschap die al snel in de schoenen van Bommen Berend werd geschoven. Zijn imago als brandstichter bleek genoeg om hem in het collectieve geheugen eeuwenlang als verantwoordelijke voor de brand aan te wijzen. Enerzijds kwam dit door onwetendheid naar de precieze toedracht van de brand, anderzijds werd de bisschop hierbij slachtoffer van de propaganda tegen hem.