Terug naar het overzicht

De Republiek belaagd en Zwolle bezet door Bommen Berend / Deel I

Gesprek met historicus Luc Panhuysen over het Rampjaar 1672 door Wouter Geerling

Begin jaren ’90 zat ik als jong broekie in twee atheneum, op het Meander College te Zwolle. Ik was een echte leerbal, al ontkende ik dat altijd heftig. Geschiedenis was toen al een van de vakken waar ik me het meest voor interesseerde. Later zou het mijn studie worden. Onze docent Geschiedenis op het atheneum, de heer Bakker, gaf ons de opdracht een werkstuk te maken. Ik koos voor het Rampjaar 1672, want ik vond het intrigerend dat Nederland destijds van alle kanten werd aangevallen en toch op wonderbaarlijke wijze overeind bleef. Als kind had ik in het Groningse Vlagtwedde gewoond. Het werkstuk behandelde daarom ook de lotgevallen van het nabijgelegen fort Bourtange, als een persoonlijke noot. Bourtange was de vesting die net als de grote stad Groningen stand hield tegen Bommen Berend, een van de agressoren tijdens het Rampjaar. Ik was een aantal keer in Bourtange geweest en dat had grote indruk gemaakt; de verdedigingswallen, de grachten, de kanonnen, de oude bebouwing, enzovoort.1

Luc Panhuysen

Nu, zo’n twintig jaar later, schrijf ik weer over dat bijzondere jaar 1672, waarin “het volk redeloos, de regering radeloos en het land reddeloos” was. Dit keer heb ik gekozen voor het Zwols perspectief en een interview met de Zwolse historicus Luc Panhuysen (1962), schrijver van het boek Rampjaar 1672. Hoe de Republiek aan de ondergang ontsnapte. In dit boek beschrijft Panhuysen aan de hand van de correspondentie van het vooraanstaande gezin Van Reede – een vader, een moeder en hun zoon – deze dramatische periode in het bestaan van de Republiek.
Het interview vindt plaats in Panhuysens fraaie huis. We zitten in zijn werkkamer, tussen de boekenkasten, vol prachtige geschiedenisboeken en andere bronnen. Wat begint als een interview over zijn boek, wordt al gauw een geanimeerd gesprek met een gepassioneerd historicus. Panhuysen haalt zo nu en dan enthousiast een boek uit de kast of wijst op een landkaart om zijn verhaal over het Rampjaar te illustreren.

Waarom schreef Panhuysen een boek over dat Rampjaar? “Ik schrijf graag over mensen van het verleden. Geschiedenis is niet een ontwikkeling van instituties, ook niet van gebouwen, maar van mensen! Mensen worden interessant als ze in uitzonderlijke situaties terecht komen. Oorlog is zo’n uitzonderlijke situatie.” Bovendien had de historicus prachtige bronnen tot zijn beschikking; de briefwisseling binnen een vooraanstaande familie. “De bronnen die ik had, waren fantastisch. De ervaringskant komt sterk naar voren, dat is leuk voor de lezer. Het gaat in mijn boek om overleven, het is de overlevingsstrijd van het gezin Van Reede. Die gebruik ik als spiegel voor het grotere geheel.”
Wat gebeurde er ook alweer in dat beruchte jaar 1672? En hoe onderging Zwolle deze beproevingen?

Nederland van alle kanten belaagd

Het was de zeventiende eeuw, een tijd van constante oorlogsvoering in Europa. En nu moest ook de Republiek er aan geloven. In 1672 begon de Hollandse Oorlog. De Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden werd aangevallen door Frankrijk, Engeland en de Duitse bisdommen Münster en Keulen, met de Franse koning als grootste antagonist. Het was een aanval op ongekende schaal: de Zonnekoning, Lodewijk XIV, liet niets aan het toeval over. Hij wilde wraak nemen op de ketterse Republiek, nadat raadpensionaris Johan de Witt hem tijdens de Devolutieoorlog (1667-1668) had verhinderd de Spaanse Nederlanden in te lijven. De koning had daarom middels sluwe diplomatie en aanzienlijke geldbedragen zowel Karel II van Engeland als de twee Duitse bisschoppen Christoph Berend van Galen en Maximiliaan Hendrik van Beieren aan zijn zijde gekregen. Daarnaast sloot hij met de Duitse keizer Leopold I in 1671 een geheim neutraliteitsverdrag, waarin de keizer beloofde bij een Franse invasie van de Republiek afzijdig te zullen blijven. Nadat hij alles tot in de puntjes had voorbereid, viel Lodewijk in 1672 vanuit het zuiden aan met een ongekend groot leger van 120.000 soldaten. De Engelse vloot bestookte de Republiek in het westen en het noorden en de twee Duitse bisschoppen vielen aan vanuit het oosten. De Republiek was totaal omsingeld en het land leek ten dode opgeschreven.


Blitzkrieg

Het Franse leger had niet de geijkte korte route door de Spaanse Nederlanden (België) kunnen nemen, omdat Lodewijk de machtige Duitse keizer (familie van het Spaanse koningshuis) niet in de oorlog wilde betrekken. Frankrijk had daarom de Duitse bisdommen tot bondgenoot gemaakt, zodat de Zonnekoning via hun grondgebied de Republiek kon binnenvallen. Het enorme Franse leger was pijlsnel opgetrokken, als een Blitzkrieg avant la lettre. “Lodewijk had een walk over gepland,” vertelt Panhuysen. “Het begin van die veldtocht is uniek, vanwege de hoge snelheid door gebruik van het zogenaamde ‘magazijnstelsel’.” Langs de route van de optrekkende troepen waren opslagplaatsen aangelegd met voorraden voedsel, wapens en uitrusting. “De Fransen konden daardoor veel sneller optrekken dan de Nederlanders dachten.”

Nadat de troepen van Lodewijk XIV de Republiek waren binnengevallen, staken zij in juli 1672 onverwachts de Rijn over, bij Lobith. Door de IJssellinie op die manier te omzeilen was Frankrijk in staat op snelle wijze veel grondgebied te bezetten. Ook de twee bisschoppen lieten zich niet onbetuigd en veroverden grote delen van het noorden en oosten van het land. Ondertussen bedreigde de Engelse vloot de Nederlandse kusten.

Wat volgde, was een langdurige bezetting van een groot deel van de Republiek. Het volk had in die periode geregeld te maken met wreedheden als plundering, moord, verkrachting, vernieling en brandstichting. Velen werden bovendien opgescheept met buitenlandse soldaten in hun woning, die verplicht werden ingekwartierd. De Republiek werd ook economisch zwaar getroffen. Veel banken, scholen, winkels, rechtbanken en schouwburgen werden gesloten. Ook na het Rampjaar zou het niet goed gaan met de Nederlandse economie. “Kunstschilders bijvoorbeeld kregen geen opdrachten meer,” geeft Panhuysen aan. “Het geld hadden de burgers voor andere zaken nodig.” Veel kunstschilders en -handelaars gingen failliet aan de gevolgen van de crisis. En de eens levendige handel van de provincies onderling en die met het buitenland liep een flinke deuk op.


Volksopstanden en de gebroeders De Witt vermoord

De machtige staatsgezinde raadpensionaris Johan de Witt had gefaald in zijn buitenlandse vredespolitiek. Het stadhouderschap van de Oranjes was hen in 1650 ontnomen. De Witt wilde de prins geen machtsbasis verschaffen en had daarom het staatse landleger expres klein gehouden. Het land was daarmee slecht voorbereid op een grondoorlog. Panhuysen vertelt: “Het leger was het vechten verleerd te midden van alle welvaart. De Republiek had zich veilig gevoeld met in het zuiden de Spaanse Nederlanden als bufferstaat, die Frankrijk op afstand hield, en in het oosten de Duitsers, die verdeeld waren en tegen elkaar vochten.” En nu had de machtige Zonnekoning zich toch op slinkse wijze toegang verschaft tot het grondgebied van de Republiek.

In de onbezette delen van de Republiek brak paniek uit. Men vreesde dat de buitenlandse legers spoedig verder zouden optrekken en Amsterdam en Den Haag zouden innemen. De stad Utrecht was immers al gevallen! De volkswoede uitte zich in een roep om de terugkeer van de prins van Oranje als stadhouder, die de vrije hand moest krijgen om de vijandelijke legers te verdrijven en orde op zaken te stellen. Veel staatsgezinde regenten werden gedwongen hun posities af te staan aan prinsgezinden. De macht begon langzaam te verschuiven en Willem III, de prins van Oranje, kwam op als de nieuwe sterke man.

In de paniekstemming die het land overspoelde, kwamen al snel beschuldigingen op van verraad door regenten. Zij zouden het land hebben weggegeven, het volk machteloos achterlatend. Her en der braken volksopstanden uit. Kasteelvrouwe Margaretha Turnor, een van de drie (historische) hoofdpersonen in Panhuysens boek, was een van de vele vluchtelingen in Holland en ze vreesde als adellijke dame voor haar leven. In Den Haag liep het uit de hand. Daar maakte een uitzinnige menigte op gruwelijke wijze een einde aan de levens van regenten Johan en Cornelis de Witt. Panhuysen: “De moord op de gebroeders De Witt was uitzonderlijk, daar werd zelfs in Duitsland over geschreven. De combinatie van volslagen paniek, woede en angst, dat zet mensen aan tot zulke wandaden.” Prins Willem III vulde vervolgens het machtsvacuüm. Hij werd stadhouder en daarmee opperbevelhebber van leger en vloot.

Zinloze veldtocht

Diplomaat Godard Adriaan van Reede, de man van Margaretha en de tweede hoofdpersoon in het boek, was ondertussen druk bezig bondgenoten voor de Republiek te zoeken. “Hij deed dat bij de Brandenburgse keurvorst Frederik Willem. Godard Adriaan is de eerste met een ambassade in het Rampjaar, hoewel zijn reddingsoperatie mislukt. In zijn ‘Verdrag van Berlijn’ staat dat de legers van de keurvorst en de keizer door Duitsland zullen trekken om de bisschop van Münster in de rug aan te vallen.”


De veldtocht begint hoopvol voor de ambassadeur. “Het grote leger trekt op, maar maakt al snel een gekke knik naar het zuiden, richting Frankfurt am Main. De eerste Duitse veldtocht eindigt daar.” De legers trokken zich terug naar hun winterkwartieren, zonder dat er een schot gevallen was. Het grote Duitse leger had zinloos rond getrokken, zonder de Republiek te hulp te schieten.


“De sabel was roestig en de buik gegroeid”

Gelukkig was er de Waterlinie. Dankzij deze linie, die een essentiële rol speelde tijdens de grondoorlog, bleef het westelijk deel van de Republiek onbezet. Grote gebieden waren onder water gezet, zodat een verdedigingsgordel ontstond van de Zuiderzee tot aan de Merwede (benedenloop Maas en Waal). Het landleger van Willem III had zich ternauwernood teruggetrokken achter deze Waterlinie. Dat leger was in het begin erg klein, onervaren en zwak, en het kon absoluut geen vuist maken. Ook de jonge Godard van Reede vocht mee in het staatse leger. De zoon van Godard Adriaan en Margaretha (en de derde en laatste hoofdpersoon) diende als cavaleriekolonel. Panhuysen: “Het perspectief van Godard is interessant, omdat hij zijn gebrek aan krijgservaring deelt met het hele Nederlandse leger. De sabel was roestig en de buik gegroeid.”


Langzaamaan werd het Nederlandse leger echter groter en kreeg het meer krijgservaring. In de tweede helft van de oorlog zou het uiteindelijk enkele belangrijke overwinningen behalen, waaronder de verovering van de stad Bonn, een voor de Fransen essentieel strategisch knooppunt. Daarnaast zorgde de kleine vloot van Michiel de Ruyter er voor dat de Republiek op zee ongeslagen bleef. “De Engelsen loeren overal. Voortdurend zijn er langs de kust paniekerige meldingen van Engelse masten aan de horizon.”

De oude ervaren admiraal zag echter steeds opnieuw kans de machtige koningsvloot van Engeland en Frankrijk te verslaan. De geplande Engelse landing op de Hollandse en Zeeuwse kusten werd voorkomen. Wel verstoorde de koningsvloot door kaapvaart de Nederlandse handel met het Baltische gebied.


Nederland, Stedenland

De Republiek was als geheel niet gevallen, ondanks de grote aanval van alle kanten. De provincies Groningen en Friesland waren overeind gebleven en Holland en Zeeland hadden het overleefd dankzij de Waterlinie en het optreden van De Ruyter. Panhuysen noemt een derde reden: “De Fransen hadden zich vergist in het grote aantal steden. De Republiek was het meest verstedelijkt van de hele wereld! In ‘Nederland, Stedenland’ waren gewoon te veel stadjes, elk met een klein leger. De belangrijkste strategie was destijds het leger van de vijand te verschalken, waar dat zich ook bevond. Al die door kleine legers verdedigde stadjes moest je daarom veroveren, en dat was veel gedoe met het opstellen van alle kanonnen en dergelijke. Het kostte veel tijd, waardoor de Waterlinie de kans kreeg zich te vormen. De fout van de Fransen was dat ze na Lobith niet snel genoeg optrokken, maar kozen voor een breed front. Ze wilden namelijk niet in de rug worden aangevallen door een leger uit een niet-veroverde stad. Het optrekken werd ook vertraagd doordat het magazijnstelsel in de Nederlanden uiteraard nog niet was ingericht.”


“Daarbij dacht Lodewijk XIV dat de paniekstemming voor snelle capitulatie van de Republiek zou zorgen. Dat was echter niet het geval, want hij stelde daarvoor te hoge eisen. En het ging goed met de Waterlinie, die groeide gestaag tot een niet te overbruggen grote watervlakte. De Republiek ging daarom niet akkoord met het capitulatievoorstel en besloot terug te vechten.” Willem III hield het vertrouwen en het was aan hem te danken dat in de onderhandelingen met Engeland en Frankrijk het defaitisme geen kans kreeg.


Tweede veldtocht

In 1673 sloot de Republiek een verbond met de Duitse keizer, Spanje en de hertog van Lotharingen. Deze kentering in de oorlog kwam mede tot stand dankzij stadhouder Willem III, de kersverse opperbevelhebber van leger en vloot. “Willem begint onderhandelingen met de keizer. Het resultaat daarvan is een herhaling van de eerste Duitse veldtocht,” geeft Panhuysen aan. De legers van de keizer en de Brandenburgse keurvorst trokken opnieuw op en dit keer waren ze wel daadkrachtig. “De inzet van Godard Adriaan heeft op de langere termijn dus wel nut. Frankfurt am Main ligt tenslotte niet zo ver van de grens met Frankrijk. Wat er gebeurt in 1673 is een uitvloeisel van zijn diplomatie.”

“Lodewijk komt tot de slotsom dat zijn noordoost-grens niet veilig genoeg is. Hij realiseert zich dat hij tijdens de eerste Duitse veldtocht in wezen gered is door toeval.” De Duitsers waren immers niet doorgestoten naar Parijs. “Dat accepteert hij niet, want hij wil alles controleren. Lodewijk was eigenlijk een bange man en heel voorzichtig, maar het moest allemaal wel groots zijn.” De Franse koning trok daarop een groot deel van zijn troepen terug naar Frankrijk, om het vaderland te verdedigen. Hij bruuskeerde echter tegelijkertijd de Duitsers door een deel van Duitsland te bezetten. “Dat was een grote fout als gevolg van hoogmoed; je zou het ‘supermachtgedrag’ kunnen noemen.” Lodewijk had nu namelijk andermaal het neutraliteitspact met de Duitse keizer geschonden. Deze kon nu niet anders meer dan ingrijpen. Duitsland verklaarde de Reichskrieg aan Frankrijk en trok gezamenlijk op tegen de oude vijand. De Franse troepen in de bezette provincies van de Republiek waren dus verzwakt en uitgedund, als gevolg van de dreiging van de Duitse troepen aan de Franse grens.

Bovendien begon de coalitie van de Zonnekoning uiteen te vallen. “De Franse koning had niet aan zijn bondgenoten gedacht, maar vooral aan zich zelf,” zegt Panhuysen. Na de militaire successen van het staatse leger trokken de Fransen zich eind 1673 in zijn geheel terug. In april 1674 sloten de Staten-Generaal en de bisschoppen een vredesverdrag. Ook de troepen uit Münster en Keulen trokken zich daarop terug. De vrede met Engeland was inmiddels een feit. Pas in 1678 zou de formele vrede met Frankrijk volgen (de Vrede van Nijmegen).


Rotsvast vertrouwen

Wie Rampjaar 1672 leest, zou kunnen denken dat de auteur Willem III een militair genie vindt. “Nee, Willem III was een middelmatig veldheer, maar ik prijs zijn leiderschapskwaliteiten.” Willems leiderschap was uitzonderlijk. Zo valt elders te lezen: Hij “wist door zijn rotsvast vertrouwen het inspirerende leiderschap te belichamen dat ook anderen moed schonk hun krachten te blijven wijden aan een allerhachelijkste zaak.”2

Panhuysen vult aan: “Willem III had nooit scholing gehad in de krijgskunst, dat wist hij zelf ook wel. Hij wilde echter altijd aanvallen! Dat was zijn strategie, want met aanvallen krijg je een getraind leger en hou je het initiatief. Hij viel zelfs aan als zijn leger in de minderheid was en dat terwijl hij over minder goed getrainde manschappen beschikte. Ik vind die strategie knap! Willem heeft veerkracht en lef en dat boezemt ontzag in bij zijn vijanden.”

  • Rampjaar 1672. Hoe de Republiek aan de ondergang ontsnapte. Hoe kwam het dat de Republiek het Rampjaar overleefde? De briefwisseling van de adellijke familie Van Reede brengt het Rampjaar tot leven. Godard Adriaan, baron van Reede (1621-1691) en vader van het gezin, werkt als ambassadeur in Berlijn aan de belangrijkste opdracht van zijn leven: het redden van zijn vaderland. Zijn vrouw, Margaretha Turnor (1613-1700), bevindt zich in de stroom vluchtelingen op zoek naar veiligheid in het gewest Holland. En Godard, heer van Ginkel (1644-1703), de zoon, vecht als officier mee in het leger van stadhouder Willem III. Auteur Luc Panhuysen baseerde zijn boek voornamelijk op de brieven die de drie gezinsleden elkaar schreven en bestudeerde daarnaast de kranten uit die tijd.

Noten

  1. Vestingstad Bourtange is nog steeds geheel in tact en prachtig om te zien. Dit openluchtmuseum is echt een aanrader!
  2. A. Th. van Deursen, De Last van veel geluk (Amsterdam 2004), 314.

Gebruikte bronnen in dit artikel zijn te vinden in de originele publicatie in Zwols Historisch Tijdschrift 30-3 (2013), 143-152

Deel II van dit artikel lees je hier: ‘De Republiek belaagd en Zwolle bezet door Bommen Berend / Deel II’

Ijsselacademie © 2025 | Ontwerp & realisatie: Blik Reclame