‘Doch ick hoope dat papa dan thuijs sal sijn’ – Brief 2
Door Tamarah de Groot
Medio januari 1674 stuurt Anna opnieuw een brief aan haar vader. Het is duidelijk dat hij, Rutger van Breda, gereageerd heeft op de vraag uit haar eerdere brief of ze naar Kampen terug moest keren. Zijn reactie is helaas niet bewaard gebleven, waardoor het gissen blijft wat hij precies aan zijn dochter heeft geschreven. Wel kunnen we het één en ander afleiden uit wat Anna aan haar vader schrijft.
Anna begint haar brief met een inleiding die gebruikelijk was voor briefschrijvers in de 17e eeuw. Zo begonnen brieven uit deze periode vaak met informatie over de laatst ontvangen bericht van de geadresseerde. Ook Anna bedankt haar vader voor de aangename brief die zij heeft mogen ontvangen. Daarnaast was het een vaste gewoonte om aan het begin van de brief te verwijzen naar de gezondheid van de ander, zoals Anna hieronder doet wanneer ze verwijst naar ‘de welstant van papa’. Ten slotte wordt vaak zeer hartstochtelijk geschreven over het gemis van de andere persoon. In haar brief laat Anna weten dat ze haar vader mist en dat ze hoop dat hun ‘biddingen en smeeckingen die nu met tranen gemenght sijn in blijde lofsangen en danckseggingen moogen veranderen’.
Beminde papa wij hebben gisteren met gehueginge
u aengenaeme letteren ontfangen en daeruijt gesienpapa de welstant van papa die ons soo menigh-
mael als wij daer van hooren nieuwe vreuchgde
en verquickingen doen genieten doch dit soet
is voor ons met een onaengenaem seur vermenght naer
dien de afwesentheijt van papa en monfreer ons
niet anders kan aenbrengen als becommernisse
en droefheijt doch ick hoope dat godt de heere
die het genaeden werck begonnen heeft oock het
sal voleijnden en over ons verder sal uijtstorten
het licht van sijn genaede gelijck wij godt almacht-
tygh bidden dat het hem genaedights believe papa
ende monfreer weder tot haere famylie te versaemelen
opdat alsoo onse biddingen en smeeckingen die nu
met tranen gemenght sijn in blijde lofsangen en danck-
seggingen moogen veranderen.
In haar eerdere brief liet Anna weten dat haar moeder graag ziet dat zij terug komt naar Kampen. Rutger heeft in zijn reactie aan zijn dochter duidelijk gemaakt dat hij het met zijn vrouw eens is: Anna kan terug naar Kampen om haar moeder gezelschap te houden. Anna beschrijft het reisplan in de brief aan haar vader. Ze is van plan onder begeleiding van twee neven en een nicht richting Kampen af te reizen. Een andere nicht (‘Galee’) is net bevallen van een dochter, Susanna Maria (vermoedelijk vernoemd naar moeder Maria Waleus), en komt zo gauw ze kan naar Kampen. Anna hoopt dat haar vader dan al thuis zal zijn.
vorders hebbende gesien
dat het met het believen oock van papa is om mama wede
dat ick naer huijs gae om mama weder
geselschap te gaen houden soo ben ick van sints om mer-
gen onder ‘t geleij van neef du gardijn en neef
loens te gaen met onse nichte marija nichte galee
leijt in de craem van een dochter geheeten susanna
marija onse verstorvene moeije waleus is van sints
om ten eersten nae campen te comen doch ick hoope
dat papa dan thuijs sal sijn
Eigenlijk is dat ook het enige dat Anna deze keer te melden heeft: ze gaat terug naar Kampen en hoopt dat haar vader dan al thuis zal zijn. Tegenwoordig ben je in anderhalf uur met de trein van de ene in de andere plaats, maar dat zal in de 17e eeuw minder makkelijk zijn gegaan. Wegen waren voornamelijk van grond en zand, die met een beetje regen al gauw in een modderpoel veranderden. Gezien de afkomst van de familie zal Anna hoogstwaarschijnlijk per koets hebben gereisd. Ondanks enige mate van vering en kussentjes zal ook dat niet heel comfortabel zijn geweest. In het laatste deel van Anna’s brief hoopt ze dat papa gauw schrijft, bidt ze dat God troost mag bieden en brengt ze groeten over van neven, nichten en dhr. van Berckel en zijn vrouw.
ick hebbe tot neef
de munt geweest die heeft papas brieven al bestelt
dewelcke oock van meyninge is om aen papa
te schrijven de vrienden versoecken hier om
noch een brief van papa te hebbe gelijck ich oock
hoope dat papa te campen doen sal ick eijndige bid-
dende godt dat hij papa en monfreer wil stercken en
vertroosten naer ziele en lichaem ick verblijve
met mijne hertelijcke gebiedenisse aen monfreer
en alle andere vrienden de neven en nichten en monsi-
sieur van berckel met sijn vrou doen papa van herten
groeten
Beminde papa uwe onderdaenige en gehoorsaeme
Dochter Anna van Breda
Bijzonder aan deze tweede brief is het feit dat Anna’s tante, de zus van Rutger, ook een toevoeging doet aan de brief. Zij bevestigt daarin dat Anna de volgende terug zal keren naar Kampen, met haar zoon Pieter (du Gardijn), haar zoon ‘Loens’ of ‘Looens’ en hun dochter Maria/Marija. Het verschil in de spelling van de namen is overigens niet gek: in de 17e eeuw werden namen vaak fonetisch opgeschreven. Bovendien hoopt zij dat de lucht in Kampen haar Maria een betere kleur zal geven dan die in Leiden (‘oft de camper lucht aher beter colluer sal geven als te leijden’), wat toen al een behoorlijk drukke stad was.
seer werde lieve broerder ick hebbe ue aengenaem brief
met grooete bliscap onfangen (…) onse nechte anna
die gadt morge met onse pieter en looens met onse maria soodat
sij goedt geselscap sal hebbe onse dochter maria die sal eens sij oft
de camper lucht aher beter colluer sal geven als te leijden
mijn man doedt monfrer en neeft stenber seer grooeten
ue toegende suster R
Dit artikel maakt onderdeel uit van een korte reeks artikelen:
Lees hier het eerste artikel ‘Briefverkeer tijdens het Rampjaar in Kampen’.
Lees hier brief 1: ‘Vorders hebbe ick gehoort dat de Fransen ons hebben verlaten’ (3 januari 1674).