Staphorst en Rouveen onder vuur / Deel I
Door Klaas Tippe
Oost-Nederland viel vrijwel zonder slag of stoot in handen van de troepen van de bisschoppen van Münster en Keulen. Ook nu was de Bisschopsschans bij de Lichtmis niet in staat de vijand tegen te houden. Op 22 juni 1672 capituleerde Zwolle. Een dag later stonden de troepen van Münster bij de Lichtmis.
De aanval
De negentiende-eeuwse Staphorster burgemeester, notaris en historicus F.A. Ebbinge Wubben beschreef beeldend wat er gebeurde:
Ten gevolge van des vijands kost vlugtte de bezetting van de schans in allerijl naar Hasselt, waardoor de dorpen Staphorst en Rouveen, ofschoon reeds onder water gezet, door de Munsterschen werden ingenomen. De landlieden vlugtten in den laten avond buitenwaarts naar het weide- en hooijland, hunne vervoerbare have zooveel mogelijk medenemende. De vijandelijke ruiterij, tuk op buit, vervolgde de vlugtelingen, doch werden door deze zo deerlijk onthaald, dat velen van het leven erbij inschoten.
Het gebied rond Staphorst en Rouveen was al onder water gezet, maar dat was een schadelijke en zinloze actie gebleken, zeker in het licht van de onhoudbare positie van de Bisschopsschans en de kort tevoren opgeknapte Stadsweg. De doortocht naar het noorden was nog steeds mogelijk.
Hasselt capituleerde op 24 juni te Zwolle. De verdedigingswerken van de stad verkeerden in slechte toestand. Ondanks smeekbeden om meer geld, materialen en troepen, had Hasselt juist de aanwezige soldaten moeten afstaan aan de grote steden in Overijssel. Deze steden gaven zich vervolgens zonder strijd over.
Friesland, delen van Groningen en Holland en Zeeland werden in staat van verdediging gebracht. Het water was hun belangrijkste bondgenoot. De rest van de Republiek was binnen enkele maanden onder de voet gelopen.
Bevolking in bezettingstijd
Twee jaar lang zuchtten de inwoners onder de bezetting. Waarschijnlijk was de Bisschopsschans constant bezet. Van hieruit werden strooptochten in Drenthe en aanvallen op Friesland ondernomen. Hoe langer de oorlog duurde hoe moeilijker het was om de voedselvoorziening voor de militairen op peil te houden. Dat betekende nog meer plundering. De inwoners moesten enorme bedragen aan oorlogsbelasting opbrengen. De dorpen Staphorst en Rouveen kregen elk een brandschatting van 47 goudguldens per maand opgelegd. Dat was onmogelijke opdracht voor de verarmde ingezetenen. De enige oplossing was dat ze deze bedragen gingen lenen. Tientallen jaren later waren ze nog aan het afbetalen. Er zullen ook mensen zijn geweest die hun geld verstopten.
De jaarrekeningen van de Rouveense schout geven een beeld van de overlast en de wijze waarop het plaatselijk bestuur hiermee om ging. Overigens lukt het schout Trompet blijkbaar niet om in de eerste maanden van de bezetting zijn administratie op peil te houden. Pas op 29 augustus 1672 meldt hij weer een kostenpost. De graaf van Lippe en zijn overste Melger, in dienst van de bisschop van Keulen, kwamen met hun regiment in Rouveen aan. De jonker van Brandenburg kreeg de graaf op bezoek en de overste logeerde bij Trompet. De schout gaf enkele guldens uit aan suiker, twee ‘keersen’, bier en brandewijn, ‘botter’, zes kalkoenen, en een ‘schaep van Henrick Claes’. Het schaap kostte ruim twee gulden, ongeveer evenveel als het bier en de brandewijn. Dit soort situaties zou zich de komende twee jaar regelmatig herhalen. Trompet gaf een vermogen uit aan voer voor de paarden en voedsel en drank voor de officieren. Onbeschreven bleef de overlast voor de andere inwoners, die waarschijnlijk wat minder beschaafd volk over de vloer kregen.
De kerk gevorderd
De hand van de Münsterse bezetters rustte zwaar op de bevolking van Staphorst en Rouveen. In de laatste weken van 1672 kreeg deze oudtestamentische uitdrukking nog een extra dimensie. Wat sommigen wellicht al eerder vreesden, terwijl anderen mogelijk verwachtten dat het niet zo’n vaart zou lopen, gebeurde nu toch. De bisschop van Münster, die met succes de contrareformatie in zijn eigen bisdom had bevorderd, eiste nu de kerken in Overijssel op voor de rooms-katholieke eredienst. Twee paters kwamen schout Johan van Cuijck de bekendmaking van de bisschop meedelen. De ‘aenseggingh’ bevatte de volgende tekst:
De schouwt sal gelieven de predicant, kerckmeester ende kerckenraet, coster van Staphorst bekent te maecken, als dat ’t believen is van d’Hoogheijt, dat de kerck met al sijn aenhanck, pastoorshuijs, costershuijs, etc. van desen dach af, sullen sijn tot dienst van d’Hoogheijt, ende de Catholijken alleen, sullende de huijssen moeten geruijmt sijn tegen nieuw-Jaer ouden stijl, ende alsdan kerkckmeesters ende armemeesters in schrift haere Rekeninge sullen overleveren, met bijvoeginge, wat de kercke ende de armen incomen heeft 29 December 1672, nieuwen stijl. ’t Selve moet mede aen den predicant, kerckmeester etc. van Staphorst bekent gemaeckt worden, om haer daernaer te voegen.
De schout moest dus de dominee, kerkenraad, kerkmeesters en provisoren en de schoolmeester op de hoogte stellen van deze mededeling.
Ds. Joachim van Stegeren besloot nog een poging te wagen om overdracht van de kerk te voorkomen. Hij reisde naar Zwolle voor een gesprek met Arnold Waeijer, de aartspriester van Salland en pastoor van Zwolle. Waeijer was evenals Van Stegeren afkomstig uit een Zwolse familie. Al vanaf 1631 diende hij de door de overheid min of meer gedoogde schuilkerk in Zwolle. Ongetwijfeld wist Van Stegeren van kinds af aan al wie Waeijer was. Als rooms-katholieke geestelijke was hij vóór de Münsterse bezetting een tweederangsburger, overgeleverd aan de grillen van corrupte stadsambtenaren en bestuurders. Nu waren de rollen omgedraaid. Waeijer was een man van aanzien geworden. Hij ging hier voorzichtig mee om en probeerde ruimte voor de gereformeerden te behouden. Geen wonder dus dat dominee Van Stegeren zijn hoop op de Zwolse pastoor had gevestigd.
Het was onzeker wat er verder zou gebeuren. De gereformeerde kerk was inmiddels ruim tachtig jaar de enig toegestane kerk. Van heersende kerk was ze opeens, net als de rooms-katholieke kerk voorheen, een min of meer gedoogde kerk geworden. De inwoners van Staphorst en Rouveen zullen zich hebben afgevraagd of dit de opmaat was naar verdergaande vervolging.
Deze tekst is eerder verschenen in: Klaas Tippe, Bevochten bestaan. De strijd om de reformatie van kerk en samenleving in Staphorst en Rouveen 1560-1700, Apeldoorn 2017.
Lees hier deel II: ‘Staphorst en Rouveen onder vuur / Deel II’